
Jurisprudentie
AX1649
Datum uitspraak2006-05-12
Datum gepubliceerd2006-05-15
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13.497.163-2006
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-05-15
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13.497.163-2006
Statusgepubliceerd
Indicatie
Overlevering aan Frankrijk geweigerd wegens strijd met artikel 2 tweede lid OLW. Identiteit van de opgeëiste persoon niet nader onderzocht. Ook overigens zijn de stukken ongenoegzaam
Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.497.163-2006
RK nummer: 06/878
Datum uitspraak: 12 mei 2006
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 24 februari 2006 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 9 november 2005 door de justitiële autoriteit, de officier van justitie bij het openbaar ministerie van de rechtbank (Parquet du Tribunal de Grande Instance) te Parijs (Frankrijk) . Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
[adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 28 april 2006. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en haar raadsman, mr. R.D.A. van Boom, advocaat te Utrecht gehoord.
De officier van justitie heeft ter zitting aanhouding van de behandeling gevraagd aangezien zij de Engelse vertaling van de aanvullende informatie niet tijdig, namelijk eerst op de dag van de zitting, aan de rechtbank en de (raadsman van de) opgeëiste persoon heeft kunnen overleggen.
De rechtbank heeft het verzoek afgewezen aangezien er voldoende gelegenheid is geweest voor de verzoekende autoriteit om de vragen, die de officier van justitie in brieven van 31 maart 2006 en 3 april 2006 heeft gesteld, tijdig te beantwoorden.
Ter zitting heeft de rechtbank de termijn als bedoeld in artikel 22, derde lid, OLW voor de duur van dertig dagen verlengd, aangezien zij wegens haar drukke rooster niet binnen de in artikel 22 eerste lid OLW gestelde termijn uitspraak heeft kunnen doen.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een aanhoudingsbevel van de onderzoeksrechter van de rechtbank te Parijs d.d. 5 november 2005, referentie 0504232008, ten grondslag.
Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul-dig heeft gemaakt aan naar het recht van Frankrijk strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB en de aanvullende informatie d.d. 27 april 2006.
De raadsman heeft betoogd dat de opgeëiste persoon niet degene is op wie het EAB betrekking heeft en niet is voldaan aan de in artikel 2, tweede lid onder e OLW gesteld vereisten.
De rechtbank overweegt het volgende.
Het op 23 februari 2006 door de officier van justitie ontvangen EAB bevat een omschrijving van de feiten die zo vaag is dat de officier van justitie de verzoekende autoriteit in brieven van 31 maart 2006 en 3 april 2006 om aanvullende informatie heeft moeten verzoeken. De Engelse vertaling van aanvullende stukken zijn aan de rechtbank en aan de raadsman van de opgeëiste persoon op de dag van de zitting overgelegd.
Hoewel de opgeëiste persoon reeds op 24 februari 2006 heeft verklaard dat er sprake moet zijn van een persoonsverwisseling en de officier van justitie in haar brief van 31 maart 2006 de verzoekende autoriteit hierop heeft gewezen, is de identiteit van de opgeëiste persoon niet nader onderzocht.
De rechtbank is van oordeel dat de stukken ongenoegzaam zijn. In het EAB wordt vermeld dat er sprake is van 7 strafbare feiten. De omschrijving van die feiten, zoals weergegeven onder onderdeel e) van het EAB en in de aanvullende stukken d.d. 27 april 2006, ontbreekt geheel ten aanzien van het in de lijst aangekruiste feit mensenhandel en is niet voldoende concreet ten aanzien van de overige feiten.
Nu niet is voldaan aan alle in artikel 2, tweede lid, OLW gestelde vereisten, dient de overlevering te worden geweigerd.
3. Toegepaste wetsartikelen
Artikel 2 OLW.
4. Beslissing
WEIGERT overlevering van [opgeëiste persoon] aan het Parquet du Tribunal de Grande Instance te Parijs.
Aldus gedaan door
mr. E.D. Bonga-Sigmond, voorzit-ter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en A.I. van der Kris, rech-ters,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. Boyer, grif-fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 12 mei 2006.
De oudste rechter is buiten staat te tekenen.